Het voorschrijven van geneesmiddelen aan ouderen is vaak zeer complex en uitdagend. Oudere patiënten gebruiken gemiddeld drie keer zo veel geneesmiddelen als jongere patiënten. Dit heeft vooral te maken met verhoogde prevalentie van chronische ziekten. Het gebruik van 5 of meer geneesmiddelen (uit verschillende groepen) tegelijkertijd wordt in de literatuur vaak aangeduid als polyfarmacie. Polyfarmacie brengt extra risico’s met zich mee omdat er meer kans is op geneesmiddelinteracties, geneesmiddelbijwerkingen en therapieontrouw (dat laatste bij verpleeghuisbewoners indirect). Het herkennen van geneesmiddelbijwerkingen en ongewenste geneesmiddeleffecten bij oudere patiënten wordt vaak bemoeilijkt door een atypische ziektepresentatie.
Echter, polyfarmacie kan ook gerechtvaardigd en geïndiceerd zijn en kan, mits met kennis van zaken voorgeschreven, veilig zijn. Bij een patiënt met bijvoorbeeld hartfalen en COPD kan het gerechtvaardigd en geïndiceerd zijn om ten minste 5 middelen voor te schrijven: een diureticum, een ACE-remmer, digoxine, ipratropium en salbutamol. Een patiënt met diabetes, hypertensie en hyperlipidemie krijgt ook al gauw meer dan 4 verschillende geneesmiddelen per dag voorgeschreven.
Bij het voorschrijven van geneesmiddelen aan oudere patiënten moet er ook rekening gehouden worden met leeftijdgerelateerde veranderingen in farmacokinetiek en farmacodynamiek van vele geneesmiddelen. Kennis van de farmacokinetische eigenschappen van een geneesmiddel draagt bij aan de beslissing om bij ouderen te starten met een lagere, een gelijkwaardige of juist een hogere dosis (bv. furosemide bij vermindering van de nierfunctie) in vergelijking met de gebruikelijke dosering bij volwassenen.
Na het volgen van deze cursus:
Inhoudsopgave