Overstappen naar insuline bij de behandeling van type-2-diabetes in de huisartsenpraktijk. Wanneer en welke insuline?
Na afloop van deze cursus weet u dat:
- als ophoging van de dosis door bijwerkingen of door het bereiken van de maximale dagdosis niet meer mogelijk is én de glykemische instelling vastgesteld met het HbA1c onvoldoende is, NPH-insuline toegevoegd wordt aan de orale therapie.
- u bij insulinetherapie meer alert moet zijn op hypoglykemie en met name op nachtelijke hypoglykemie.
- bij blijvende nachtelijke hypoglykemieën en erg wisselende glucosewaarden bij NPH-insulinegebruik besloten kan worden tot gebruik van een langwerkend insulineanaloog.
- insulineanalogen langer werken dan NPH-insuline, een minder variabel werkingsprofiel hebben, minder nachtelijke hypoglykemiën en minder gewichtstoename geven.
- insulineanalogen niet gesuspendeerd hoeven te worden.
- bij het mix-regime 2 dd bifasische insuline gegeven wordt.
- bij het basaal-bolusregime 3 dd kort- of snelwerkende en 1 dd (middel)langwerkende insuline gegeven wordt.
- welke de nieuwe langwerkende analoge insulines en bijbehorende behandelstrategieën zijn.